dinsdag 16 augustus 2011

Besluit

Het zit erop, het boek is gelezen en de teksten zijn geschreven. Wat mij oorspronkelijk een  gemakkelijke opdracht leek, werd voor mij eerder een zware opgave. Door allerlei omstandigheden heb ik deze opdracht moeten uitstellen tot de tweede examenkans. 
Het maken van de opdracht  heeft mijn interesse in het vak geschiedenis in zekere zin wel doen stijgen, en dit vooral door het opzoeken van informatie rond welbepaalde thema’s en het schrijven van de blogteksten.  Het lezen van het boek Zorg en de staat verliep voor mij niet zo vlot. De moeilijke maar wel interessante en boeiende teksten  vergden een grote inspanning van mij.  Het zette mij wel constant aan het nadenken. Die goeie oude tijd was toch niet altijd zo goed, geef mij dan maar de slechte nieuwe.  Je staat ook stil bij al de vanzelfsprekendheden die in onze maatschappij aanwezig zijn.  Wij vinden het bijvoorbeeld maar meer dan logisch dat er iets bestaat als de sociale zekerheid. Dankzij het boek krijgen we zicht op de ontstaansgeschiedenis van vele van deze zekerheden.  Zeker nu, wanneer de sociale zekerheid terug onder druk komt te staan, moeten we er ons van bewust zijn dat deze niet altijd heeft bestaan, dat het iets waar we voor ’gevochten’ hebben en waar we nog steeds moeten voor ’vechten’.
Na het maken van de opdracht heb ik toch een zeker gevoel van voldoening. Het was voor mij  zeker geen vanzelfsprekende opdracht maar toch één die meer dan de moeite waard was … zoals zovele dingen in onze geschiedenis.
Sylvia

Pensioen

De ouderdomsverzekering of pensioen is er destijds gekomen  doordat de mensen langer leefden dan verwacht. Hierdoor werd de druk op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die toen fungeerde als een soort pensioen, te groot om al de uitkeringen te kunnen betalen. Ook de druk op de landelijke gemeenten om de lasten van de terugkerende arbeiders te betalen werd groter.[i]  Door de financiële en sociale onrust van 1848 werd dan in 1850 de algemene lijfrentekas opgericht. Hierdoor konden vooruitziende personen door vrijwillige stortingen recht krijgen op een klein pensioen voor hun oude dag. In 1865 werd dan een spaarkas opgericht  om de lijfrentekas te ondersteunen. Reeds in 1845 was er in België een eerste verplichte verzekering voor zeelieden en later, in 1911, ook voor de mijnwerkers.  Het duurde nog tot  1924 en 1925 vooraleer die verplichte verzekering er kwam voor de hand-en hoofdenarbeiders. Er bestonden nu vier afzonderlijk pensioenregelingen. De wet van oktober 1967, Koninklijk Besluit nr. 50, bracht daar verandering in door het rust-en overlevingspensioen voor alle werknemers in één dezelfde regeling op te nemen. De verdelingstechniek voor pensioenen werd nu veralgemeend voor alle werknemers. In december van datzelfde jaar  werd het algemeen reglement voor de uitvoering van het rust- en overlevingspensioen vastgesteld.[ii]
Het koninklijk besluit nr. 50 en het algemeen reglement worden gedurende de jaren die volgen nog herhaaldelijk gewijzigd.
Ons huidig Belgisch pensioenstelsel steunt op  vier pijlers.
1.     Het wettelijk pensioen
Dit wettelijk pensioen wordt gefinancieert via werkgevers- en werknemersbijdragen. Het is gebaseerd op het repartitiesysteem waarbij de actieve bevolking het pensioen betaalt van de gepensioneerden en tegelijk rechten voor zichzelf opbouwt.
Dergelijk systeem werd destijds met argwaan bekeken. Om zoiets te realiseren was er een institutie nodig die voldoende garanties kon bieden en uiterst betrouwbaar was. Enkel de staat leek te voldoen aan deze voorwaarden.

2.     Aanvullend pensioen
Dit pensioen wordt gefinancieert  o.b.v. kapitalisatie en wordt georganiseerd door de werkgever via een collectief pensioenstelsel van de sector of onderneming.

3.     Pensioensparen
Dit is een vorm van individueel sparen waarbij men op eigen kracht een kapitaal opbouwt. Om dit te stimuleren heeft men er een belastingvoordeel aangekoppeld.

4.     De vierde pensioenpijler omvat het eigen huis en spaargeld ter aanvulling van het pensioen.

Dit pensioenstelsel staat de laatste decennia ’s onder zware druk.   
Door de vergrijzing en fenomenen zoals vervroegde pensioenleeftijd(in België werkt slechts 34,5% van de 55-tot 65-jarigen)  en brugpensioen zijn er heel veel mensen die op pensioen zijn.  In de komende dertig jaar neemt het aantal mensen op actieve leeftijd af met een half miljoen en komen er meer dan 1,1 miljoen gepensioneerden bij. Dit betekent dus minder sociale bijdragen en onvoldoende middelen om een behoorlijke uitkering te betalen . De Belgische pensioenen zijn in vergelijking met andere Europese landen aan de lage kant. In theorie komt het netto pensioen  van een werknemer met een volledige loopbaan overeen met 70 procent van zijn nettoloon, in de realiteit blijkt dit nog 45 procent te zijn. De pensioenen voor de in totaal 2,3 miljoen gepensioneerden kosten de sociale zekerheid en de overheid jaarlijks 33 miljard euro of 10% van het bruto binnenlands product. Om de problemen van de vergrijzing aan te pakken creëerde de overheid in 2001 het Zilverfonds. Bedoeling van dit fonds was om de extra pensioenuitgaven te dekken met begrotingsoverschotten. Bij gebrek aan deze laatste is er sinds 2007 geen euro meer bijgekomen. Door de financiële crisis van 2008 is het begrotingstekort enkel maar gegroeid waardoor er nauwelijks ruimte is om het huidige wettelijke pensioen op te trekken. Het vooruitzicht van een laag wettelijk pensioen heeft de mensen aangezet om bijkomend te sparen voor het pensioen.  In vele bedrijven bouwen werknemers een aanvullend pensioen op en ook het individuele pensioensparen met fiscaal voordeel zit in de lift.
Meer mensen aan de slag en meer mensen die langer werken lijkt de oplossing maar ook een versterking van de eerste pijler en het afbouwen van het fiscale voordeel (een kost van 700 miljoen per jaar) voor de tweede en derde pijler zijn maatregelen die nodig zullen zijn om de sociale bescherming van de gepensioneerden te kunnen blijven waarborgen.[iii]



[i] De Swaan, A. (2004).  Zorg en de staat. Zesde druk. Amsterdam: Bert Bakker.
[ii] RVP. (s.d.). De vooroorlogse regeling. Geraadpleegd op 13 augustus 2011 op http://www.onprvp.fgov.be/onprvp2004/nl/H/H_a/H_a_01.asp
[iii] Martens.P.(2010). De pensioentijdbom tikt. Knack. Geraadpleegd op 13 augustus 2011, op http://knack.rnews.be/nl/actualiteit/weekblad/articles/printarticle-2605039.htm

Sociale zekerheid

In het boek van  A.de Swaan heeft men het over vier risico’s die het leven van de loonarbeider konden ontwrichten nl: invaliditeit, ouderdom, ziekte en werkloosheid. 
Voor het risico van invaliditeit had men de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Indien men een ongeval had op het werk waardoor men arbeidsongeschikt was kon men terugvallen op deze verzekering. De werkgever werd altijd aansprakelijk gesteld tenzij er duidelijk bewijs was van schuld van de arbeider of in het geheel geen verband met de werkomstandigheden  kon worden aangetoond. Het vaststellen van de ongeschiktheid gebeurde door een medische expert die onpartijdig kon oordelen. Vele arbeiders bleven werkten tot ze er niet meer toe in staat waren. Op deze manier werd men ongeschikt verklaard en had men bij een gebrek aan pensioen toch nog een uitkering voor de oude dag.
Het rust-en overlevingspensioen om het risico van ouderdom te verzekeren ga ik hier nu niet bespreken aangezien ik het er in mijn volgende tekst over zal hebben.
Het risico van ziek zijn vormde een gemakkelijk te verzekeren risico. De kosten hiervoor bleven beperkt en er waren contante uitkeringen ter compensatie van het verlies aan loon.  Het voorkomen van besmettelijke ziekten, epidemieën of chronische ziekten bracht het voortbestaan van de ziekenfondsen evenwel in problemen. Zoiets kon de middelen van het fonds in één klap uitputten. Een ander groot probleem was  de stijging van de levensduurte, hierdoor waren er steeds meer mensen die een uitkering nodig hadden. Naast de ouderen vormden ook de armen een groot risico voor de ziektekostenverzekering.  In vele landen werden de ziekenfondsen gedwongen om ook de armen te verzekeren, in ruil compenseerde de staat dan de extra kosten. De ziektekostenverzekering  was net zoals de arbeidsongeschiktheidsverzekering afhankelijk van medici.  
Het laatste risico is de werkloosheid. Doordat werkloosheid aanzien werd als een moeilijk te verzekeren risico werd het door bedrijven doorgeschoven naar de vakbonden om dan uiteindelijk bij de staat terecht te komen. Er was inspectie en toezicht nodig om te controleren of iemand nu echt buiten zijn wil werkloos was.  Geleidelijk aan werden de economische oorzaken van de werkloosheid duidelijk waardoor men het heropvoeden en vermanen van de werklozen en armen meer en meer achterwege liet. De uitkeringen die de verzekering gaf legden meteen ook een grens vast waaronder de lonen niet  konden zakken.[i]
De Belgische sociale zekerheid voorziet naast de hierboven genoemde verzekeringen ook nog in beroepsziektenverzekering, arbeidsongevallenverzekering, gezinsbijslag en jaarlijkse vakantie.   
Het unieke aan ons Belgisch systeem is dat het gebaseerd is op een solidariteitsprincipe tussen werkenden en werklozen, jongeren en ouderen, gezonden en zieken, mensen met inkomen en mensen zonder inkomen, gezinnen zonder kinderen en gezinnen met kinderen, enz. De bijdragen die betaald worden op het loon van een werknemer worden dus gebruikt voor de financiering van de sociale zekerheid voor alle rechthebbenden.[ii] De sociale verzekeringen zijn dan ook verplicht! Het feit dat iedereen in Belgie verzekerd is lijkt heel vanzelfsprekend maar dat is het zeker niet. Vele ontwikkelingslanden kunnen maar dromen van dergelijk systeem, maar ook in economische grootmachten zoals Amerika was dit tot voor kort een utopie.  Dankzij de Amerikaanse President Obama kwam er eindelijk een wet waarbij alle Amerikanen, die wettelijk in de VS verblijven, verplicht werden een ziekteverzekering te hebben. Bedrijven worden nu verplicht om dergelijke verzekering aan hun personeel aan te bieden of een bedrag te storten in een fonds dat daarvoor wordt opgericht. Deze wet is de belangrijkste sociale wet sedert de invoering van een systeem van gezondheidszorg voor ouderen door president Johnson in 1965 en zorgt ervoor dat 95 procent van de Amerikanen voortaan een  betaalbare ziekteverzekering hebben. De afgelopen honderd jaar hebben zeven presidenten vergeefs geprobeerd om het recht op een zorgverzekering vast te leggen. De eerste die er zich aan waagde was Roosevelt in 1912, de laatste poging voor die van Obama kwam van Bill Clinton in 1993.Men mag dus terecht spreken van een historische gebeurtenis.[iii]


[i] De Swaan, A. (2004).  Zorg en de staat. Zesde druk. Amsterdam: Bert Bakker.
[ii]  FOD sociale zekerheid. (2008). Sociale zekerheid in het kort. Geraadpleegd op 7 augustus 2011, op http://www.socialsecurity.fgov.be/nl/over-de-fod/sociale-zekerheid-kort/sociale-zekerheid-kort.htm
[iii] Sweetlove. P. (2010). Wat houdt het zorgplan van obama in? Geraadpleegd op 6 augustus 2011, op http://www.sweetlove.be/act_zorgplanvs.html

Visie op armoede

De manier waarop mensen naar armoede kijken hangt samen met velerlei factoren. Zoals hun eigen maatschappelijke positie, het soort van regime waarin ze leven en de economische situatie. Vranken onderscheid zes verklaringsmodellen voor armoede. [i]
1.     Het individueel schuldmodel: hier legt men de schuld van hun armoede bij de mensen zelf. Men zegt dat de arme lui is, zijn geld verkwist of weigert zich behoorlijk te gedragen. Ofwel laat men dan de armen gewoon aan hun lot over of kan men overgaan tot disciplinering.
2.     Het individueel ongevalmodel:  de oorzaken van armoede worden gezocht in persoonlijke tegenslagen, buiten zijn of haar wil. Als Samenleving of als individu heb je dan de plicht om deze mensen te helpen. Wanneer dit georganiseerd verloopt dan evolueert dit in de richting van sociale zekerheid.
3.     Institutioneel  schuldmodel: men zoekt de verklaring bij de inrichting en het functioneren van instituties, groepen en gemeenschappen.
4.     Institutioneel ongevalmodel:  hierbij gaat het over fenomenen zoals stereotypering, stigmatisering e.d.
5.     Maatschappelijk ongevalmodel:  armoede ontstaat door plotse veranderingen in de maatschappij. Van zodra de maatschappelijke situatie terug normaal wordt, zal de armoede verdwijnen. In afwachting hiervan moet de samenleving een opvangsysteem uitwerken. Ook hier gebeurt dit via de sociale zekerheid.
6.     Maatschappelijk schuldmodel: armoede zit ingebakken in de maatschappelijke ordening zelf en die ordening zou haar eigenheid verliezen als armoede eruit zou verdwijnen. Het is de samenleving die de armoede  voortbrengt en in stand houd. Armen hebben een morele functie. Ze dienen als educatief voorbeeld om mensen op het rechte pad te houden. (zoals A. de Swaan in zijn boek zegt: de druk van beneden, die door de lagere klassen werd uitgeoefend , dwong de middenklassen tot een grotere zelfbeheersing en de handhaving van hun sociale distantie.)
In het boek van A. de Swaan gaat men in hun kijk op armoede in het begin vooral uit van de individuele modellen en geleidelijk aan beseft men dat ook de maatschappelijke structuren hun invloed hebben op de armoede.       
Tot aan het eind van de 19de eeuw ging men ervan uit dat het proletariaat wel vanzelf zou verdwijnen als ze genoeg geld hadden gespaard. Men kon zich dan vrij kopen en voor zichzelf beginnen werken.  Een andere denkpiste was dat men dacht dat de algemene welvaart  snel  genoeg zou groeien zodat men zich een kleinburgerlijke levenswijze kon garanderen. Hiermee zag men armoede als een toestand die te verhelpen was. Nog vroeger zag men armoede als de uitkomst van een ondoorgrondelijk  goddelijk plan. Men ging ervan uit dat wie werkte ook geld kon sparen. Zo kon men reserves opbouwen en in tijden van nood hierop terugvallen. Het feit dat deze arbeiders niet spaarden en investeerden zoals iedere fatsoenlijke burger bleef onbegrijpelijk. Oorzaken hiervoor vond men in hun slechte wil en karakter. Dergelijke personen werden aanzien als slachtoffers van hun verkeerd gerichte wil en dienden gestraft, hervormd en behandeld te worden. Wat men uit het oog verloor is dat vele arbeidersgezinnen maar net rondkwamen met het wekelijkse loon. Ze verdienden m.a.w. niet genoeg om spaargeld voor later opzij te leggen. Tijdelijke ongeschiktheid, ook na een leven lang te werken, leidde hierdoor tot een leven in armoede. Een loonsverhoging werd niet als oplossing gezien aangezien de armen een flink deel van hun geld verkwistten aan drank en tabak. Volgens de publieke opinie draaide het rond een tekort aan discipline om te sparen. De vele aansporingen van priesters voor een spaarzame levenswijze  en de door de arbeiders opgerichte spaar-en verzekeringsfondsen om de spaarzin te versterken waren niet voldoende. Enkel de staat leek een oplossing te kunnen bieden door een wet te maken die de arbeiders dwong tot sparen.[ii]
 


[i] Vranken, J. (1999). Het model Vranken: een analyse. Geraadpleegd op 6 augustus 2011, op http://www.armoede-in-zicht.be/documents/Het_model_Vranken.doc
[ii] De Swaan, A. (2004).  Zorg en de staat. Zesde druk. Amsterdam: Bert Bakker

Alfabetisering

In België geldt voor alle kinderen vanaf zes tot achttien jaar de leerplicht. Dit betekent dat ouders de plicht hebben om hun kind te laten leren. De wet van Poullet in 1914 was de eerste die de leerplicht voor kinderen tussen 6 en 12 vastlegde, 69 jaar later, in 1983 werd deze leeftijd verlengd tot 18 jaar [i]. De leerplicht zorgde er onder andere voor dat kinderen leerden lezen en schrijven. Het zijn basisvaardigheden die noodzakelijk zijn om te kunnen functioneren in de samenleving. Iedereen wordt dan ook veronderstelt deze onder de knie te hebben…

Wie niet of in beperkte mate kan lezen en schrijven krijgt al gauw het etiket van analfabeet opgeplakt. Het word gezien als een persoonlijk gebrek, een falen waar nog steeds een groot taboe rond heerst en dat alleen in ontwikkelingslanden kan voorkomen.  Deze negatieve opvatting is zeer sterk aanwezig bij de publieke opinie. Het lijkt voor vele dan ook onmogelijk dat in een sterk ontwikkeld land als België, er mensen zijn die niet kunnen lezen of schrijven. Niets is echter minder waar. Onderzoek heeft aangetoond dat er in Vlaanderen alleen al 1 op 7 mensen functioneel laaggeletterd zijn.[ii] Deze nieuwe term zorgt voor een ruimere en positievere benadering van de klassieke omschrijving. Geletterdheid staat voortaan voor:

De kennis en vaardigheid die nodig is om via geschreven taal te communiceren en informatie te verwerken, de vaardigheid om met numerieke en grafische gegevens om te gaan en basisvaardigheden ICT: informatie kunnen lezen en invullen op documenten en formulieren, werkopdrachten interpreteren en verwerken, berekenen hoe je kan rondkomen met je inkomen de verborgen verleiders in het reclamedrukwerk kunnen ontwijken, de etiketten lezen over opslag en gebruik van schoonmaakproducten, solliciteren met de WIS-computer … [iii]

Concreet betekent dit dat sommige wel in staat zijn om hun eigen naam te schrijven of om een aantal losse woorden te lezen, maar bv het lezen van een langere tekst en deze ook begrijpen lukt voor hen niet.

Wij leven in een informatiemaatschappij waarbij het toegang hebben tot allerlei informatiekanalen en er gebruik van kunnen maken zeer belangrijk zijn.  Het zorgt ervoor dat mensen zelfstandig kunnen functioneren, mee zijn met evoluties in de samenleving en vormingen en opleidingen kunnen volgen. Wie niet over de nodige vaardigheden beschikt valt uit de boot. Het leidt tot een dualiseringsproces tussen mensen die mee kunnen en niet meekunnen in onze hoogtechnologische snel verwerkende informatiemaatschappij. De opkomst van gsm, computer, internet, MP3 en 4,  I- pad, I- phone, smart-phone, facebook, twitter enz.  heeft hier geen goed aangedaan. Men vindt voortdurende nieuwe dingen uit wat de druk om erbij te horen steeds doet toenemen. Mensen hebben van nature de drang om erbij te horen maar hebben niet altijd de middelen om dit te verwezenlijken waardoor vaak de armere mensen de eersten zijn die niet meer meekunnen.

Op de website van T-interim vond ik informatie over een wel een heel originele jobdag. Inschrijven hiervoor kan door een sms te versturen die helemaal kosteloos is. Wat men hierbij uit het oog verliest is dat er wel degelijk mensen zijn die niet beschikken over een gsm. Meestal zijn het de armere mensen die hier niet over schikken en die de job het hardst nodig hebben…

Jobdagen t-interim [iv]

zaterdag 10 september van 9-14uur – Jobdag inpakkers, operatoren & techniekers

t-interim zoekt heel wat inpakkers, operatoren en techniekers voor onmiddellijk vaste indiensttreding bij verschillende bedrijven in de regio.

Wij hebben een ruim aanbod aan vacatures in verschillende sectoren zoals de voedingssector (diepvriesgroenten, pasta, zuivelnijverheid, vleesindustrie,…), de metaalsector, productiebedrijven ,… Onze functies zijn heel gediversifieerd: onderhoudstechniekers binnen het bedrijf, onderhoudstechniekers op verplaatsing in onderaanneming, servicetechniekers op verplaatsing in het buitenland, operatoren, machinebedienaars, …

Ben jij technisch geschoold of heb je ervaring in een technische functie?
Ben je op zoek naar werk of zoek je een nieuwe uitdaging?

Schrijf je dan zeker in voor onze jobdag en kom langs op zaterdag 10 september van 9u tot 14u.
Je kan er kennis maken met onze verschillende vacatures en bedrijven.


Waar?
Soubry
Trakelweg 97
Roeselare

Inschrijven?
Sms "Soubry" naar 8989 (0,00€/sms)


In Vlaanderen bieden de centra voor basiseducatie laagdrempelige cursussen aan die hierop inspelen. Ook het Fonds van bpost voor Alfabetisering dat in 1997 opgericht werd en beheerd word door de Koning Boudewijnstichting, ondersteunt jaarlijks innoverende alfabetiseringsprojecten voor volwassenen en jongeren.[v]

In het boek van  A. De Swaan[vi]  maakt men duidelijk dat lezen en schrijven vroeger niet voor iedereen weggelegd was.  De angst voor ontevredenheid en opstand bij de boeren en armen zorgde voor heel wat terughoudendheid bij de rijkeren. Ook de boeren zelf waren geen echte voorstander van onderwijs voor hun kinderen.  Zij hadden de helpende hand of bijverdienste van de kinderen erg nodig om te kunnen rondkomen. Ze zagen er ook het nut niet van in waardoor onderwijs beschouwd werd als een vorm  van improductiviteit. Het enige positieve aan onderwijs, waaronder lezen en schrijven, was dat hun kinderen op deze manier niet in moeilijkheden geraakten en dat hen tucht en goede manieren werd bijgebracht. Een heuse strijd en vele ontwikkelingen later werd er uiteindelijk toch voorzien in onderwijs voor alle kinderen. Ondanks de vele inspanningen die hiervoor gedaan werden is de strijd nog altijd niet gestreden en zijn er tot op vandaag volwassenen en kinderen die over onvoldoende vaardigheden beschikken . Een recent fenomeen is ook het ingevoerde analfabetisme waardoor allochtone kinderen, jongeren en volwassenen niet of nauwelijks meekunnen in onze samenleving. Gelukkig zijn er tal van initiatieven die deze problemen willen (h)erkennen en aanpakken. De persoon die we hier ook niet mogen vergeten is Paulo Freire. De Braziliaan begon in de jaren 40 van vorige eeuw met het geven van vorming en alfabetiseringslessen voor volwassenen. Hij deed dit doordat de ruime meerderheid van de Braziliaanse bevolking niet kon lezen en schrijven en onderdrukt werden door de rijkeren. Op deze manier gaf hij de armere mensen een stem waardoor ze zich beter konden integreren in de samenleving en samenwerken aan een betere samenleving. Ook voor Freire was alfabetisering meer dan louter leren lezen en schrijven. Het stond voor het ontdekken van het eigen woord en werkelijkheid. [vii]



[i] Wikipedia. (s.d.). Leerplicht. Geraadpleegd op 23 juli 2011, op http://nl.wikipedia.org/wiki/Leerplicht
[ii] Wikipedia. (s.d.). Laaggeletterdheid. Geraadpleegd op 23 juli 2011, op http://nl.wikipedia.org/wiki/Laaggeletterdheid
[iii] Plan geletterdheid verhogen. (s.d.). Functionele geletterdheid. ‘Van geletterdheid naar sleutelcompetenties’. Geraadpleegd op 23 juli 2011, op http://www.ond.vlaanderen.be/geletterdheid/functioneel
[iv] T- interim. (s.d.). Jobdagen T-interim. Geraadpleegd op 24 juli 2011, op http://www.t-interim.be/jobdag/soubry.shtm
[v] Koning BoudewijnStichting. 2009. Rapport over de verkenning van de twintig projecten
geselecteerd door het Fonds van bpost voor Alfabetisering in 2009,
met het oog op de voorbereiding van de ontmoeting tussen projecten
op 8 september 2010. Rapport (PDF-document). Geraadpleegd op 24 juli 2011, op http://www.kbs-frb.be/uploadedFiles/KBS-FRB/Files/Verslag/2010_Rapport20ProjectenPreventie2009.pdf
[vi] De Swaan, A. (2004).  Zorg en de staat. Zesde druk. Amsterdam: Bert Bakker.
[vii] Sabbe, K. (2011). Methodiek educatief werk. (Ongepubliceerde) cursus. KATHO IPSOC, Kortrijk.

Napoleon III

Napoleon III [i]

Karel Lodewijck Napoleon Bonaparte werd geboren in Parijs op 20 april 1808 als derde zoon, na Napoleon Karel en Napoleon Lodewijck, van Lodewijck Napoleon Bonaparte, koning van Holland en Hortense de Beauharnais.
Zijn jeugd bracht hij door in ballingschap in Zwitserland en Duitsland.
Karel Lodewijk’s oudste broer, Napoleon Karel, was de eerste neef en dus de eerste  troonopvolger van de ‘echte’ Napoleon I,  die wou hem adopteren en zelf opvoeden tot waardige opvolger maar stootte op verzet van zijn broer. In 1805 werd hij dan toch benoemd als wettige opvolger. Twee jaar later stierf hij op 5-jarige leeftijd aan de kroep.
De andere broer van Karel Lodewijk, Napoleon Lodewijk stierf in 1831 op 27- jarige leeftijd aan roodvonk tijdens een opstand tegen het pauselijk gezag in Italië.
In 1811 kreeg Napoleon I een zoon, Napoleon Frans Karel Jozef Bonaparte, zijn enige wettige zoon. Toen het Eerste Franse Keizerrijk van zijn vader ineen stortte werd hij als 4- jarig kind voor twee weken als keizer benoemd als Napoleon II.
Op 21 jarige leeftijd overleed hij aan de gevolgen van tuberculose.
Toen Napoleon I in 1812 terugkwam van een teleurstellende veldslag in Rusland had hij veel tegenwind gekregen vanuit de naburige landen. Vele keerden zich tegen hem en in augustus 1813 werd hij verpletterend verslagen tijdens de Volkerenslag in Leipzig. Het jaar erop besloten zijn tegenstanders onverwacht om de Franse hoofdstad aan te vallen wat hen ook is gelukt op 31 maart 1814. Napoleon werd gedwongen troonsafstand te doen en werd verbannen naar Elba, een eiland in de Middellandse Zee. Frankrijk werd nu geregeerd door Lodewijk XVIII. Tien maanden na zijn verbanning ontsnapte hij en keerde hij terug naar Parijs waar hij goed werd ontvangen door het volk en het leger. Deze waren niet tevreden met hoe Lodewijk XVIII het land regeerde. Door de grote steun die hij kreeg van het leger vluchtte Lodewijk naar Gent.
Napoleon I was weer aan de macht. Zijn vroegere tegenstanders waren hier niet tevreden mee en bereidden zich voor op een nieuwe oorlog. Nabij Waterloo kwam het tot een gevecht waarbij Napoleon uiteindelijk verloor. Door zijn soldaten in de  steek te laten kon hij ontsnappen. Hij wou vluchten naar de Verenigde Staten maar dat werd hem verhinderd. De enige uitweg die er voor Napoleon nog restte was zich overgeven. Op 22 juni 1815  deed Napoleon dan voor de tweede keer voorgoed afstand van de troon. Zijn laatste jaren leefde hij in ballingschap op het eiland Sint-Helena waar hij in 1821 op 51-jarige leeftijd stierf,waarschijnlijk aan de gevolgen van kanker.  Het verlies in Waterloo had ook zijn gevolgen voor Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte (Napoleon II, neef van Napoleon I,  de zoon van de broer van Napoleon I), hij werd samen met zijn moeder het land uitgewezen.
Frankrijk werd ondertussen geregeerd door de 4-jarige zoon van Napoleon I, die tot keizer werd uitgeroepen als Napoleon II. De regeerperiode duurde niet lang en na twee weken werd hij terug vervangen door Lodewijk XVII en deed dit tot zijn dood in 1824. Zijn broer Karel X, laatste koning uit de hoofdlijn van de Bourbons volgde hem daarna op.  Hij regeerde als een autoritaire vorst met de steun van hoge adel en hoge geestelijkheid. Hij probeerde a.d.h.v. antiliberale wetten het Ancien Regime te herstellen. Dit stootte op weerstand van de liberale kamerwetgeving en groeide uit tot een staatsgreep waarop dan ook de julirevolutie, die drie dagen duurde, volgde waarbij de koning op 31 juli 1830 troonsafstand moest doen. Een ander gevolg van de julirevolutie is dat België zich afscheurt van de Nederlanden.
Karel X wou dat zijn kleinzoon hem opvolgde maar de Kamer van Afgevaardigden negeerde dat en maakte Lodewijk Filips , afstammeling van Lodewijk XIV, tot de nieuwe Franse Koning.  Lodewijk Filips voerde een volkmonarchie waarbij hij koning der Fransen was en niet langer koning van Frankrijk.  Als nieuwe koning schafte hij de oude Franse ridderorden af en in de plaats kwam een Legioen van Eer. Er werd ook een medaille, het Kruis van Juli, gemaakt voor de strijders tijdens de Julirevolutie. Hij steunde ook de Belgische opstand en in 1832 werd zijn dochter de eerste koningin der Belgen.
In het begin was hij zeer geliefd bij het volk en dit leverde hem de naam Burgerkoning op. Later verminderde zijn populariteit , zijn regering werd gezien als conservatief en de tegenstellingen tussen arm en rijk werden groter.
In 1836 en 1840 heeft Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte d.m.v. twee staatsgrepen  tevergeefs geprobeerd, als  wettige erfgenaam van Napoleon I, om aanstalten te maken op de Franse troon.  De eerste staatsgreep in 1836 leverde hem geen veroordeling op maar wel een verbanning naar de Verenigde Staten. Voor de tweede staatsgreep was men minder mild en werd hij opgesloten in Ham.
In 1846 slaagt hij erin om te ontsnappen naar Engeland.
Een economische crisis in 1847 dreef de burgers van Frankrijk opnieuw tot revolutie tegen hun koning. In februari 1848 ontstond de revolutie die een eind maakte aan de julimonarchie van Lodewijk Filips  en een tweede Franse Republiek vestigde. Dit maakte het mogelijk voor Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte om naar Frankrijk terug te keren.
Terug in Frankrijk werd hij verkozen als parlementslid in de Assemblée Nationale( het Franse lagerhuis van het tweekamerparlement, het Hogerhuis is de Senaat).
De Tweede Franse Republiek bleek veel conservatiever dan eerst gedacht.  De werkloosheid was groot en onder druk van Louis Blanc werden de Ateliers Nationaux opgericht, waar werklozen te werk gesteld werden. Dit project bleek een groot succes te zijn maar wanneer door regeringsmaatregelen  het project dreigde te mislukken gingen de Parijse werklozen in juni de straat op voor een sociaal en democratische republiek (junioproer). Dit protest werd op bloedige wijze neergeslagen door Louis Eugene Cavaignac, een Franse politicus en militair.  Deze stelde zich kandidaat voor de presidentsverkiezingen maar verloor op 10 december met een grote achterstand tegen Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte. Deze had zich immers ook kandidaat gesteld en haalde bijna 75 procent van de stemmen binnen, dit maakt hem de eerste Franse president verkozen door het volk.
In 1851 wil hij de grondwet veranderen, zodat de president zich herkiesbaar kon stellen, maar hij stuit op verzet van het parlement. Hierop pleegt hij een staatsgreep waarbij hij het parlement ontbind en hij d.m.v. een volksraadpleging toch nog zijn ambtstermijn kan verlengen met tien jaar.
Een jaar later organiseert hij nog een volksraadpleging en wordt Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte als keizer Napoleon III uitgeroepen. Het tweede Keizerrijk is hiermee ingezet. Tot 1870 heeft Napoleon III geregeerd over Frankrijk. Het was in dit jaar dat hij de strijd bij de slag van Sedan had verloren. In 1871 begaf hij zich dan als balling naar Engeland waar hij twee jaar later stierf.




[i] Wikipedia. (s.d.). Napoleon III. Geraadpleegd op 16 juli 2011, op http://nl.wikipedia.org/wiki/Napoleon_III

Stedelijke hygiëne

Het vroegste  bewijs van stedelijke hygiëne dateert uit de oudheid, meer bepaald uit de Indusbeschaving (3300 v C – 1300 Vc).

In de 20ste eeuw werden er opgravingen gedaan naar deze beschaving en men kwam tot de vaststelling dat deze beschaving samen met het Oude Egypte en Mesopotamie tot de eerste hoog ontwikkelde beschavingen ter wereld mag gerekend worden.

In één van de heropgegraven steden bleek dat er een grondig uitgewerkte stadsplanning aanwezig was waarbij er toen al veel aandacht uitging naar de hygiëne. Het eerste systeem voor ‘afvalwaterbehandeling’ werd hier ontdekt. De huizen hadden een sanitair vertrek met een badkamer waarvan het afvalwater door een afhellende riool werd verwijderd en naar een straatput leidde. In de stad kon men zuiver water verkrijgen via  openbare waterputten, sommige huizen hadden hun eigen waterput.  Wanneer men nieuwe wijken bouwde werd dit telkens met een kanalisatiesysteem en putten gedaan. Deze voorziening lijkt te wijzen op het bestaan van een openbare dienst. In deze vroege beschaving is er dus in alle huizen een afwateringssysteem en toegang tot zuiver water, een voorziening die de dag van vandaag in sommige delen van de wereld nog steeds niet aanwezig is.[i]

Bij de Romeinen was er ook een uitgebreid systeem van watertoevoer en- afvoer. Het water vanuit verre bronnen werd vervoerd door speciaal aangelegde kanalen, aquaducten. Op de hoeken van de straten werden er ook openbare toiletten voorzien die het een stuk hygiënischer maakten dan de traditionele emmer met uitwerpselen en urine in de woonkamer.

In  de middeleeuwen waren er geen rioleringen aanwezig in de steden.  Overdag deed men zijn behoeft in de natuur, op straat of op een mesthoop. ’s Nachts gebruikte  men een emmer die dan op één van deze plaatsen werd geledigd.

De edelen in kastelen deden hun behoefte in een kamertje bevestigd aan de kasteelmuur. De uitwerpselen belandden vaak in de slotgracht die tezelfdertijd gebruikt werden voor drinkwater.

In de 17 de eeuw deden bewoners van steden hun behoefte in een pot of op beerputten gebouwde kakdozen. De rijkeren deden het eerst op de kakstoel en het werd dan door het personeel geledigd in een open riool of beerput. Beerputten veroorzaakten vaak een gezondheidsprobleem. Het besmette beervocht sijpelde vaak in de waterputten en kon zo verscheidene ziekten verspreidden.

Eind 18e eeuw ontstond in Engeland het moderne toilet en begon men met de aanleg van riolen en waterleidingen.

 In Frankrijk gebruikte men in de 19de eeuw het wisseltonnensysteem. Een systeem waarbij men zijn behoefte deed boven een beerton, die dan na enige tijd vervangen werd door een nieuwe lege ton. Het betekende een vooruitgang op hygiënisch vlak t.o.v. de beerput maar niet t.o.v. de op waterleiding en het riool aangesloten toilet. Opmerkelijk is hier dat gezinnen waarin een besmettelijke ziekte heerste, gekenmerkt werden door een afwijkend gekleurde ton.[ii]

Ook Abraham de Swaan vertelt over de stedelijke hygiëne in zijn boek. Zo waren de  19de eeuwse stadsstraten onverhard met open goten.  Ze waren smerig en doortrokken van allerlei geuren, overal stuitte men op afval en vuilnis. De fabrieken die in het hart van de stad gelegen waren stortten hun smerige afval in de rivieren en kanalen van de stad. Stilaan begon men te beseffen dat deze stedelijke vervuiling een oorzaak kon zijn van verschillende epidemieën. De noodzaak van collectieve en verplichte maatregelen ter bestrijding van de risico’s van massale besmetting begon te groeien. Hoe de besmetting zich juist verspreidde wist men toen nog niet, men schreef ‘ grove nalatigheid’ toe als oorzaak van ziekte. Dergelijke epidemieën bracht de collectiviteit in gevaar. Om hen te wapenen tegen het gevaar deed men een beroep op de politie, die onder andere aan de armen een sanitaire discipline oplegden. De stad verleende stilaan ook diensten die de stedelijke hygiëne en levensomstandigheden deed verbeteren, zoals straatverlichting, aanleg van verharde wegen, voorzien in zuiver drinkwater, ophalen van afval en vuilnis en het verwijderen van menselijke uitwerpselen,…Om uiteindelijk de besmetting van de drinkwaterbronnen tegen te gaan begon men met het installeren van een openbaar waterleiding- en rioleringnet door de hele stad.[iii]





[i] Wikipedia.(s.d.). indusbeschaving. Geraadpleegd op30 juli 2011, op http://nl.wikipedia.org/wiki/Indusbeschaving
[ii] Van Marion.R.(s.d.). Geschiedenis. Geraadpleegd op 31 juli 2011, op http://www.euronet.nl/users/helle/hygiene1.htm
[iii] De Swaan, A. (2004).  Zorg en de staat. Zesde druk. Amsterdam: Bert Bakker