dinsdag 16 augustus 2011

Pensioen

De ouderdomsverzekering of pensioen is er destijds gekomen  doordat de mensen langer leefden dan verwacht. Hierdoor werd de druk op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die toen fungeerde als een soort pensioen, te groot om al de uitkeringen te kunnen betalen. Ook de druk op de landelijke gemeenten om de lasten van de terugkerende arbeiders te betalen werd groter.[i]  Door de financiële en sociale onrust van 1848 werd dan in 1850 de algemene lijfrentekas opgericht. Hierdoor konden vooruitziende personen door vrijwillige stortingen recht krijgen op een klein pensioen voor hun oude dag. In 1865 werd dan een spaarkas opgericht  om de lijfrentekas te ondersteunen. Reeds in 1845 was er in België een eerste verplichte verzekering voor zeelieden en later, in 1911, ook voor de mijnwerkers.  Het duurde nog tot  1924 en 1925 vooraleer die verplichte verzekering er kwam voor de hand-en hoofdenarbeiders. Er bestonden nu vier afzonderlijk pensioenregelingen. De wet van oktober 1967, Koninklijk Besluit nr. 50, bracht daar verandering in door het rust-en overlevingspensioen voor alle werknemers in één dezelfde regeling op te nemen. De verdelingstechniek voor pensioenen werd nu veralgemeend voor alle werknemers. In december van datzelfde jaar  werd het algemeen reglement voor de uitvoering van het rust- en overlevingspensioen vastgesteld.[ii]
Het koninklijk besluit nr. 50 en het algemeen reglement worden gedurende de jaren die volgen nog herhaaldelijk gewijzigd.
Ons huidig Belgisch pensioenstelsel steunt op  vier pijlers.
1.     Het wettelijk pensioen
Dit wettelijk pensioen wordt gefinancieert via werkgevers- en werknemersbijdragen. Het is gebaseerd op het repartitiesysteem waarbij de actieve bevolking het pensioen betaalt van de gepensioneerden en tegelijk rechten voor zichzelf opbouwt.
Dergelijk systeem werd destijds met argwaan bekeken. Om zoiets te realiseren was er een institutie nodig die voldoende garanties kon bieden en uiterst betrouwbaar was. Enkel de staat leek te voldoen aan deze voorwaarden.

2.     Aanvullend pensioen
Dit pensioen wordt gefinancieert  o.b.v. kapitalisatie en wordt georganiseerd door de werkgever via een collectief pensioenstelsel van de sector of onderneming.

3.     Pensioensparen
Dit is een vorm van individueel sparen waarbij men op eigen kracht een kapitaal opbouwt. Om dit te stimuleren heeft men er een belastingvoordeel aangekoppeld.

4.     De vierde pensioenpijler omvat het eigen huis en spaargeld ter aanvulling van het pensioen.

Dit pensioenstelsel staat de laatste decennia ’s onder zware druk.   
Door de vergrijzing en fenomenen zoals vervroegde pensioenleeftijd(in België werkt slechts 34,5% van de 55-tot 65-jarigen)  en brugpensioen zijn er heel veel mensen die op pensioen zijn.  In de komende dertig jaar neemt het aantal mensen op actieve leeftijd af met een half miljoen en komen er meer dan 1,1 miljoen gepensioneerden bij. Dit betekent dus minder sociale bijdragen en onvoldoende middelen om een behoorlijke uitkering te betalen . De Belgische pensioenen zijn in vergelijking met andere Europese landen aan de lage kant. In theorie komt het netto pensioen  van een werknemer met een volledige loopbaan overeen met 70 procent van zijn nettoloon, in de realiteit blijkt dit nog 45 procent te zijn. De pensioenen voor de in totaal 2,3 miljoen gepensioneerden kosten de sociale zekerheid en de overheid jaarlijks 33 miljard euro of 10% van het bruto binnenlands product. Om de problemen van de vergrijzing aan te pakken creëerde de overheid in 2001 het Zilverfonds. Bedoeling van dit fonds was om de extra pensioenuitgaven te dekken met begrotingsoverschotten. Bij gebrek aan deze laatste is er sinds 2007 geen euro meer bijgekomen. Door de financiële crisis van 2008 is het begrotingstekort enkel maar gegroeid waardoor er nauwelijks ruimte is om het huidige wettelijke pensioen op te trekken. Het vooruitzicht van een laag wettelijk pensioen heeft de mensen aangezet om bijkomend te sparen voor het pensioen.  In vele bedrijven bouwen werknemers een aanvullend pensioen op en ook het individuele pensioensparen met fiscaal voordeel zit in de lift.
Meer mensen aan de slag en meer mensen die langer werken lijkt de oplossing maar ook een versterking van de eerste pijler en het afbouwen van het fiscale voordeel (een kost van 700 miljoen per jaar) voor de tweede en derde pijler zijn maatregelen die nodig zullen zijn om de sociale bescherming van de gepensioneerden te kunnen blijven waarborgen.[iii]



[i] De Swaan, A. (2004).  Zorg en de staat. Zesde druk. Amsterdam: Bert Bakker.
[ii] RVP. (s.d.). De vooroorlogse regeling. Geraadpleegd op 13 augustus 2011 op http://www.onprvp.fgov.be/onprvp2004/nl/H/H_a/H_a_01.asp
[iii] Martens.P.(2010). De pensioentijdbom tikt. Knack. Geraadpleegd op 13 augustus 2011, op http://knack.rnews.be/nl/actualiteit/weekblad/articles/printarticle-2605039.htm

Geen opmerkingen:

Een reactie posten